Op de eerste schooldag vermoordde iemand een geschiedenisleraar. Er waren vier mensen op school waarvan de politie vermoedde dat ze het hadden gedaan: de tuinman, een wiskundeleraar, een voetbalcoach en de directeur. Dit waren hun alibi's:
De tuinman zei dat hij buiten het gras aan het maaien was.
De wiskundeleraar zei dat hij een tussentijdse toets aan het maken was.
De voetbalcoach zei dat hij oefeningen deed met zijn spelers.
De directeur zei dat ze op haar kantoor was.
Nadat ze hun alibi's hadden gegeven, arresteerde de politie de moordenaar onmiddellijk. Wie had de geschiedenisleraar vermoord en hoe wist de politie dat?